Een partij Nederlandse aarbeien werd bestempeld als zes keer giftiger dan ander fruit vanwege de hoeveelheid verschillende gewasbeschermingsmiddelen die werd aangetroffen. Wat zegt dit over de Nederlandse land- en tuinbouw? Wij wilden meer weten over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en waarom de Nederlandse aardbeien meer stofjes droegen.
Waar hebben we het over?
‘Uit steekproeven naar diverse soorten groenten en fruit die vorig jaar zijn genomen door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) blijkt dat elke aardbei is bespoten met gemiddeld zeven tot acht schadelijke stoffen’, schreef dagblad Trouw vorige week. Het gevolg: de consument wordt gelijktijdig blootgesteld aan schadelijke stoffen. Diverse partijen spreken zich kritisch uit over dit ‘cocktaileffect’. Onderzoek naar nieuwe meetmethoden door European Food Safety Authority (EFSA) gaat volgens hen niet snel genoeg, regelgeving moet worden aangepast, de NVWA moet harder optreden. Anderen geven aan dat er geen extra risico’s zijn bij gecombineerde blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen.
Een gevoelig gewas
De aardbei is een zacht, kruidachtig gewas met een lange teeltduur, waardoor er relatief veel ziekten en plagen voorkomen; de kans dat er iets op vliegt is groter dan bij planten met een korte teeltduur, en daarnaast is het zachte weefsel voor insecten heerlijk makkelijk om doorheen te prikken.
Ook het klimaat vormt een serieuze bedreiging voor de vrucht. Bij buitenteelt is de teler afhankelijk van het buitenklimaat; door sterk wisselende invloeden van kou, warmte en vocht zitten de schimmels Meeldauw of Botrytis er zo in. In de kas is er meer controle door middel van klimaatregeling, maar ook daar is er kans op plagen.
Biologisch bestrijden is de norm
Wat doet een teler als zijn aardbeien worden geteisterd door een luizen-, spint- of tripsplaag?
‘Biologisch is de norm, dat zie je in alle groente- en fruitsectoren. We proberen een plaag zo veel mogelijk te bestrijden met hun natuurlijke vijanden, bijvoorbeeld de roofmijt, roofwants en sluipwesp’, legt Helma Verberkt van LTO Glaskracht Nederland uit.
Op aardbeibedrijven in Nederland wordt vijf keer meer geïnvesteerd in biologische bestrijdingsmethoden vergeleken met chemische bestrijding. Voor alle vruchtgroente geldt dat 90% biologisch wordt aangepakt. De teler monitort wekelijks via signaalplaten en dagelijks in het gewas hoeveel insecten er op zijn gewas zitten, dan weet hij of de plaag toe- of afneemt. Soms worden er extra natuurlijke vijanden ingezet, bijvoorbeeld als de temperatuur omhoog gaat, of midden in de oogstperiode van een ander gewas. Luizen verplaatsen zich namelijk nog wel eens van het ene naar het andere gewas.
‘Steeds meer telers brengen ook extra voedsel in voor de natuurlijke vijanden, zodat ze in de buurt zijn en klaar staan als de trips of luis in het gewas komt.’
Maar bio is niet altijd genoeg
‘Soms is de biologische aanpak niet voldoende, bijvoorbeeld als de trips zo sterk is dat de roofmijten en -wantsen het niet aankunnen. Dan worden gewasbeschermingsmiddelen ingezet, te vergelijken met het medicijnkastje bij mensen.’ Maar hoeveel gebruikt een teler dan van zo’n middel? Die aanpak is volgens Verberkt de laatste jaren sterk veranderd.
‘Voorheen werd gewerkt met breed werkende middelen, die álles doden. Tegenwoordig gebruiken alle sectoren selectief werkende stoffen: gewasbeschermingsmiddelen die specifiek gebruikt worden voor een bepaalde plaag of ziekte, in veel lagere hoeveelheden. We willen namelijk alleen de trips doden, niet de roofmijt of -wants.’
Daarnaast moet de teler rekening houden met insecten die resistent worden tegen een bepaald middel. Het mag dus niet te vaak toegediend worden en moet worden afgewisseld met verschillende middelen. ‘Dit leidt helaas tot meerdere stoffen op de producten, maar wel met een kleinere milieu-impact en in kleinere hoeveelheden.’
Deze nieuwe aanpak betekent dat de teler de ene keer moet bestrijden met een beetje van het ene middel, dan weer het andere. Daarom worden er op aardbeien uit Nederland residuen van meer verschillende stoffen ten opzichte van aardbeien buiten de EU, waar nog wordt gewerkt met de breed werkende middelen.
Sterker nog, het zijn stoffen die in heel Europa in de nabije toekomst niet meer gebruikt mogen worden. Het uitfaseringsproces is in volle gang, en daar doet de Nederlandse tuinbouw voor zichzelf graag een schepje bovenop. Verberkt: ‘Restwater moet bijvoorbeeld gezuiverd worden voordat het in het riool komt, er moeten specifieke doppen gebruikt worden in de buitenteelt zodat er niks meer in de sloten terecht komt, en ook worden zones ingericht waar geen gewasbeschermingsmiddelen gespoten mogen worden.’
Voorloper op het gebied van voedselveiligheid
De Nederlandse tuinbouw wil voorloper blijven op het gebied van voedselveiligheid. Dan moet je nieuwe dingen durven doen, vindt Verberkt. ‘De sector zoekt samen met de overheid naar andere vormen van teeltsystemen. We willen de mogelijkheid verkennen om het teeltsysteem van de aardbei te herontwerpen om te telen zonder emissie en residu, daar hebben we gister tijdens een bijeenkomst de eerste stappen voor gezet. Daarnaast hebben de aardbeitelers eigen financieringsmogelijkheden met elkaar opgesteld om zo nieuwe onderzoeken te financieren voor een duurzame teelt. Dat alles om voorop te kunnen blijven lopen.’
Of er ook wordt gekeken naar een toekomst zonder gewasbeschermingsmiddelen? ‘Ja, daar zijn we ook mee bezig,’ aldus Verberkt. ‘Niemand gebruikt graag gewasbeschermingsmiddelen, het liefst zouden we het helemaal niet doen. Maar een teler wilt kwaliteit leveren en oogstzekerheid hebben.’
Geen risico’s voor mens, dier en milieu
Voordat een gewasbeschermingsmiddel op de Nederlandse markt wordt toegelaten, wordt deze beoordeeld door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (CtgB). Dit college beoordeelt de mogelijke risico’s voor mens, dier en milieu. Als het CtgB besluit een middel toe te laten, wordt een wettelijk gebruiksvoorschrift opgesteld welke op het etiket staat. Iedere gebruiker moet volgens dit voorschrift handelen. Telers die de middelen professioneel en op grote schaal willen gebruiken, hebben hier zelfs een bewijs van vakbekwaamheid voor nodig.
Maar hoe worden de telers gecontroleerd dat ze niet teveel middel gebruiken? Vanuit de overheid controleert de NVWA: telers moeten in de gewasbeschermingsmonitor exact beschrijven wat ze gebruikt hebben en hoeveel, wanneer en op welk perceel. Daarbij kijkt de NVWA ook naar de inkoop en het gebruik, deze moeten aan elkaar matchen.
Maar volgens Verberkt is de controle vanuit de markt misschien nog het meest leidend. ‘Supermarkten stellen strengere eisen dan de wetgeving voorschrijft, zij willen per middel een residu dat veel lager ligt dan de wettelijke norm. Om dit te controleren, nemen ze zelf monsters van de vruchten en meten ze de hoeveelheid residu van een gewasbeschermingsmiddel. Dat doen telers zelf ook. Daarnaast vinden op de bedrijven dagelijks kwaliteitskeuringen plaats en wekelijks door een onafhankelijke instantie. Als ze boven de Maximale Residu Limiet (MRL) zitten, mogen de vruchten sowieso niet verkocht worden. ‘Geen enkele teler wil boven zijn afzetnormen zitten. In de onderzochte monsters bij de retail, waar deze discussie om gaat, is gemiddeld slechts 6% van de wettelijke MRL norm gevonden.’
Al 15 jaar discussie
Het cocktaileffect, of stapeleffect, daar is al 15 jaar discussie over. ‘Dat was ook de reden dat de EU in 2005 in de wetgeving heeft opgenomen dat er modellen ontwikkeld moeten worden die het makkelijker maken een risico inschatting te maken’, zegt Nicolette Quaedvlieg van GroentenFruit Huis. ‘De EFSA is hier momenteel mee bezig, en daar werken in Nederlands de RIVM, Ctgb en de WUR hard aan mee. De Nederlandse groente- en fruitsector ook, door gegevens aan te leveren die gebruikt kunnen worden in het onderzoek. We zijn absolute voorstander van dat die modellen er eindelijk komen, en dat deze worden gebruikt bij toelating, toepassing en handhaving.’
‘Hopelijk zijn we dan van deze discussie af waarbij steeds twijfel wordt gezaaid over de veiligheid van wettelijke normen. En dat iedereen vooral geniet van lekkere en ook nog gezonde groente en fruit.’
Over de stand van zaken van het onderzoek, daar kan Coen Berends van het RIVM nog weinig over zeggen: ‘We hebben onlangs onze resultaten opgestuurd naar de EFSA, zij gaan nu aan de slag met het verwerken en analyseren daarvan.’
Verberkt had het prettig gevonden als de sector direct was gevraagd over de aangetroffen stoffen, zodat zaken op een constructieve manier besproken hadden kunnen worden. Want wat wint het nu bij de consument, ratio of emotie? De aardbeienkwestie vergelijken met de fipronil affaire is volgens haar appelen met peren vergelijken. ‘In dat geval is een delict gepleegd, in ons geval heeft men keurig binnen de wetgeving gewerkt en is men zelfs ver onder de wettelijke norm gebleven, door actief te werken aan duurzame productie van lekkere en gezonde aardbeien.’
Veerle werkt sinds 2014 bij Het Portaal en schrijft al vanaf 2017 regelmatig voor Nederland Voedselland. Als lid van de gastredactie weet zij altijd de kern van een stuk te vatten, zonder complexe vragen uit de weg te gaan.