In meer dan 100 vlogs, aan meer dan 12.000 volgers, vertelt Jilles Boer over zijn akkerbouwbedrijf. Onder zijn video’s staan reacties uit onder meer China, Amerika, Turkije, Brazilië. Omdat hij zag dat er vaak vooroordelen of gebrekkige informatie de ronde deden over de landbouw, startte hij een YouTube-kanaal. Hij toont zijn gefascineerde kijkers welke afwegingen zich allemaal voordoen in de akkerbouw. In wekelijkse vlogs neemt hij kijkers mee in de alledaagse teelt zoals hij deze uitvoert. Zo laat hij onder andere keuzes zien die zorgen voor alternatieve gewasbeschermingsmiddelen en reductie van kunstmestgebruik.
Jilles heeft een akkerbouwbedrijf in de Noordoostpolder, in de buurt van Bant. Zijn vader kwam al in 1941 naar het gebied, als pionier. “Gewoon, om met een schop greppels te graven”, zegt Jilles. Na de oorlog schreef zijn vader zich in voor een toewijzing van een boerderij in het gebied, wat na de derde poging in 1950 lukte. Dolgelukkig startte hij daar de boerentraditie. Tijdens ons gesprek zitten we op hetzelfde erf, nog geen steenworp verwijderd van waar Jilles is geboren. Als jonge jongen wist ook hij het al snel: hij wilde boer worden. “Het leek me zo mooi. Ik was altijd al bezig met mijn vader. In ’76 ging ik van school af, en werkte eerst 2 jaar in loondienst en vervolgens in maatschap bij mijn vader, tot ik in 1986 het bedrijf overnam.”
De landbouwtransitie
Jilles boert al ruim 45 jaar, en hoewel de locatie hetzelfde is gebleven, is de landbouw hier fundamenteel veranderd. “Vroeger stond er aan elke weg een koeienboer; in dit gebied wel 14 of 15, met elk zo’n 40 tot 50 koeien. Nu zit er nog één, met een koe of honderd”, zegt Jilles. En ook de akkerbouw veranderde: de opbrengst in kilo’s per hectare ging omhoog, met name door verbeterde rassen, maar het kunstmestgebruik werd juist minder, en ook het scala aan toegestane bestrijdingsmiddelen werd kleiner. Doordat er tegenwoordig betere meetinstrumenten beschikbaar zijn, kunnen boeren met meer factoren rekening houden en veel preciezer hun gewasbeschermingsmiddelen toedienen, of kijken of dat überhaupt nodig is.
“Je kunt alles monitoren, applicaties downloaden en kijken of het wel gunstig is om op een bepaald moment een middel in te zetten. We gaan veel preciezer met bijvoorbeeld gewasbeschermingsmiddelen om, omdat we alleen ingrijpen op het moment dat het echt moet.”
De grootste reductie voor Jilles is de hoeveelheid kunstmest die hij strooit. Tot een paar jaar geleden strooiden telers al hun kunstmest (waar planten hun stikstof vandaan halen) in één keer, meestal vlak voor het zaaien. Maar veranderingen in het weer maken dat onhandig. Regenbuien liggen verder uit elkaar en er valt meer in één keer, waardoor er veel weg kan spoelen. Door verspreid over het jaar zijn kunstmest te geven, wordt het beter opgenomen door de planten. “Met de suikerbieten geef ik het nu in twee keer, maar misschien dat ik met de uien wel naar drie of vier keer strooien ga.” Ondanks het onvoorspelbare weer is hij voor uitspoeling niet bang. “Suikerbieten wortelen tot wel twee meter diep, die nemen ontzettend veel op. Zelfs met een heftige regenbui zal je kunstmest niet zomaar wegspoelen.”
Misvattingen en Meststoffen
Ondanks deze grote reducties en ontwikkelingen, voelt Jilles dat de publieke opinie zich negatief ontwikkelt. Bijvoorbeeld rondom gewasbeschermingsmiddelen, zoals telers ze noemen. “Ik stoor mij aan de opvatting van ‘die gifboeren’; veel burgers denken dat als je gaat spuiten, je alles alleen maar doodmaakt”, zegt hij. “En dat is natuurlijk niet zo. We spuiten ook voedingsstoffen, natuurlijke middelen. En de middelen díe we gebruiken zijn uitgebreid onderzocht. Er zitten hele strikte voorwaarden aan.” Voor Jilles betekent dit soms lastige afwegingen maken, terwijl hij ziet dat hij en zijn collega’s veel kritiek krijgen. “Een jongen die bij mij stage liep vertelde eens dat hij een opmerking kreeg toen hij een regeninstallatie klaarzette. Een bewoner vroeg: ‘wat voor gif ga je nu weer spuiten?’, terwijl het om water ging!”
Gewasbeschermingsmiddelen inzetten gaat niet ‘zomaar’. Maar wat houdt gangbare telers dan tegen om biologisch te worden? Het is een vraag die Jilles met enige regelmaat krijgt, ook als reactie onder zijn vlogs.
Voor de gangbare teelt zit de crux met name in de aanvoer van voedingsstoffen. Ieder jaar wordt er tot wel 100 ton gewassen per hectare van het land afgevoerd – daar zitten de mineralen en voedingsstoffen van de grond in. Die moeten op een bepaalde manier aangevuld worden. En op de schaal en snelheid waarin dat in de gangbare teelt moet gebeuren, ziet Jilles dat niet voor zich zonder kunstmest. Daar komt bij dat kunstmest veel preciezer toegediend kan worden – de teler heeft meer controle. En voor dierlijke mest zijn er weer andere afwegingen: kippenmest werkt goed, maar laat te veel fosfaat los; in koeienmest kunnen aardappelcystes zitten die het gewas ziek maken; varkensmest maakt de grond heel vettig, waardoor het moeilijk te bewerken wordt.
Biologische boeren voeren compost aan en zaaien verschillende tussengewassen in om hun stikstof- en organische stoffenniveau op peil te houden. Maar goede compost is schaars. “De bio-boer naast ons voert bijvoorbeeld 50 ton compost per hectare per jaar aan. Als alle boeren in Nederland dat zouden doen, zou er maar één ton per hectare beschikbaar zijn”, zegt Jilles. Het zou voor hem dus weinig opleveren om naar biologisch toe te gaan. Bovendien ziet hij biologische en gangbare teelten naar elkaar toe groeien. Gangbare boeren schoffelen bijvoorbeeld steeds meer hun onkruid, in plaats van herbiciden te gebruiken. “En inmiddels rijden wij ongeveer net zo vaak met onze veldspuit als de buurman. Soms gebruiken we zelfs hetzelfde middel.”
Claims bestrijden
Jilles ziet dat deze nuances weinig bekend zijn, en wil zijn publiek graag meegeven wat er speelt op de akker. Twee en een half jaar geleden begon hij zichzelf te filmen en over zijn werk te vertellen. In eerste instantie gewoon op zijn mobiel.
Het gemak waarmee claims over bespuitingen of de omschakeling naar biologisch worden aangedragen, tonen voor Jilles de gebrekkige informatie van het grote publiek. “Veel mensen uit de steden roepen maar wat”, zegt hij. “Na hun werk gaan ze naar de supermarkt, waar de schappen elke dag vol liggen, en kiezen ze voor het goedkoopste en het makkelijkste.” Met zijn YouTube-kanaal laat hij zien dat het niet zo simpel is. Bovendien leert hij er zelf ook van: “Je gaat je veel meer verdiepen en jezelf controleren, want het verhaal moet wel kloppen. Je wilt geen onzin vertellen.” Zonder toeters of bellen zien we hem in filmpjes over zijn land rijden, in rustige toon uitleggen wat er vandaag te doen staat, of langs gaan bij een collega-boer of een expositie van landbouwvoertuigen. Zijn vlogs trekken aanzienlijke aandacht: momenteel zijn er meer dan 12.000 abonnees die wekelijks kijken.
Soms verwondert Jilles zich over die belangstelling, ondanks zijn rustige toon, het wegblijven van sensationalisme en zijn inhoudelijke kijk. Hij ziet dat andere boeren van zijn leeftijd ook vaker vloggen, maar tegelijkertijd komen er weinig boeren bij. Jilles probeert daarom ook de jongere garde aan te sporen vlogs te maken. Ook ziet hij dat het moeilijk is om de verhalen van telers door te laten dringen tot de bredere maatschappij. Wat hij vertelt is vrij technisch. Hij zou graag zien dat grote bedrijven zoals Cosun het verhaal van telers breder vertellen. “De meeste burgers haken gewoon af. Pas als er iets misgaat, komt het in het nieuws.”
Nederland Voedselland publiceert verhalen over transities binnen het Nederlandse voedselsysteem. Eerlijke verhalen over kleine en grote stappen, en over misstappen. We kijken buiten de grens, in ons land, en bij ons thuis.