“Als je niet duurzaam teelt, hou je het niet vol.” Al vrij snel tijdens ons interview wordt de scherpe visie van akkerbouwer Mark Geling duidelijk. Op zijn bedrijf in Zeewolde legt hij uit waarom hij experimenteert met verschillende maatregelen voor zijn teelt. We worden rondgeleid, langs bergen uitgangsmateriaal (o.a. pootgoed) en metershoge stapels kisten, vol met uien in opslag. Mark wil afstappen van chemische hulpmiddelen, kunstmest reduceren en steeds beter voor zijn bodem zorgen. Maar elke ingreep, of juist het vermijden van een ingreep, heeft consequenties. Dat leidt tot een enorme zoektocht. Met alternatieven, overleggen, berekeningen en een beetje durf, probeert hij te verduurzamen.
Zowel de grond als de lucht zijn grijs en stoffig als we aankomen bij het akkerbouwbedrijf van Mark. De bieten zitten nu (begin april, wanneer we het erf bezoeken) net in de grond, een enkeling van de plantjes kunnen we door de korst van de zware klei zien opkomen. Het steeds onvoorspelbaar wordende weer is één van zijn vele zorgen. “Je denkt over steeds meer factoren na”, vertelt hij. “Door de zware machines die we gebruiken doen we bijvoorbeeld best een aanslag op onze grond. Kunnen we zorgen dat we minder transport gebruiken, of kleinere hoeveelheden transporteren? Of kunnen we naar minder bewerkingen van de grond, of juist experimenteren met het groen houden van onze percelen in de winter?” Het zijn allemaal vragen die Mark bezighouden, om kunstmest te kunnen reduceren of de bodemkwaliteit te verbeteren. Het leidt tot nieuwe oplossingen, lastige overwegingen en soms zelfs tot nóg meer vragen.
Een uit de kluiten gewassen klus
Zoals wel vaker in de akkerbouw, beginnen zijn overwegingen bij de grond. Mark teelt op de zware klei van de Flevopolder – vruchtbaar, maar bewerkelijk. Bodemverdichting ligt hier meer dan in andere gebieden op de loer, waardoor de wortels van een gewas moeizaam groeien. Het liefst ziet hij daarom zo min mogelijk zware machines op het land. Dat is lastig, want Mark ruilt, net als veel boeren in Flevoland, zijn grond met veehouders in de omgeving, voor het telen van bijvoorbeeld maïs. “Als ik zelf teel, probeer ik met zo min mogelijk transport te werken. Maar de jongens van de melkveehouders rijden al snel met een flinke wagen over de akker. Dat is wel een dilemma”, laat Mark weten. Nu is hij in overleg met de veehouders of zij andere type wagens kunnen gebruiken (bijvoorbeeld met luchtdrukwissels, zoals we ook zagen bij Hendrik Luth), om de kleigrond beter intact te laten.
Landbouwvoertuigen zijn niet het enige probleem. De teelt van maïs en gras – de gewassen die voor de melkveehouders nuttig zijn als veevoer – zorgt voor wormen in de grond. Die zijn nuttig, maar bij teveel wormen krijgt de grond een plakkerige structuur, waardoor er tijdens de oogst grote kluiten aan de gewassen blijven kleven. “Maïs is eigenlijk een rotding voor mijn grond. Met aardappelen rooien twee jaar geleden – na een jaar waarin maïs werd geteeld – was het een ramp”, herinnert Mark zich. “Ik moest er twee loonwerkers bijnemen, want ik kreeg het in mijn eentje niet voor elkaar. Er bleef zó veel grond aan de aardappelen plakken dat als we twee karren vol oogstten, er minstens één kar helemaal vol met aarde van de aardappelen weer terug het land op ging.” Maar vorig jaar zag hij een oplossing in gips. De witte bergen die we op zijn bedrijf zien, worden uitgestrooid op de kleigrond, en zorgen ervoor dat de grond minder aan elkaar plakt.
Gips maakt de grond dus makkelijker bewerkbaar. “Ik heb nooit eerder met maar 2% grond mijn aardappels afgeleverd”, vertelt Mark. “Het tast de bodem niet aan en verdient zichzelf zó terug; je kunt sneller rooien en je hebt minder droogkosten bij de bewaring.”
De kunst van kunstmestreductie
Toch biedt kleigrond ook voordelen voor het verduurzamen van de teelt. Klei houdt mineralen goed vast, waardoor een kleine hoeveelheid meststof al snel een groot effect heeft. Mark gebruikt wel kunstmest, maar het liefst zo min mogelijk. Zijn grootste besparing komt voort uit zogeheten ‘rijenbemesting’. “Met een rijenbemestingsmachine breng je de meststof héél dichtbij het kiemplantje”, legt hij uit. “De bieten staan op 50cm rij-afstand; alle meststof die 20-30cm van de biet afzit, daarbij duurt het heel lang voordat hij wordt opgenomen. Met een rijenbemestingsmachine, die dicht op de plant zit, is de meststof effectief op het moment dat het gewas hem het meest nodig heeft: aan het begin van de groei.” Er is reden tot enthousiasme: zijn kunstmestgift (die algauw 100 euro per hectare kan kosten) is met bijna twee derde afgenomen.
Vaak vraagt een teeltadviseur niet verder dan hoe het vorig jaar ging. Ging het goed, dan wordt geadviseerd dit jaar hetzelfde te doen. 9 op de 10 boeren telen op de automatische piloot, denk ik.
Mark kijkt continu naar welke hulpmiddelen hij nog kan reduceren of besparen in zijn teelt. Met zijn eigen teeltadviseurs, of in overleggroepen met telers in de buurt worden regelmatig alternatieven besproken. Sommige alternatieven vereisen meer durf dan andere. “Met rijenbemesting zie je een vrij directe besparing. Maar met andere ingrepen, zoals groenbemesters of vanggewassen gebruiken – gewassen die bedoeld zijn om mineralen langer in de bodem te houden in de winter – weet je eigenlijk pas een seizoen later of je een effect zult zien in je bodemkwaliteit. Ga ik merken dat ik meer vanggewas, of meer verschillende rassen heb geteeld? En betekent dat ook dat ik weer met kunstmest kan reduceren?” Mark vraagt het zich hardop af. Niet iedereen wil die onzekerheid aangaan; hij ziet in zijn omgeving dat veel telers hun bedrijf inrichten op basis van gewoonte.
Door overleg overstag
Door de jaren heen zijn er verschillende overleggroepen met collega-telers geweest waar Mark deel van uitmaakte. Voorheen gebeurde dat via Stichting Veldleeuwerik, een landelijk programma voor verduurzaming van de akkerbouw, gesteund door grote bedrijven. “Iedereen schreef zijn duurzaamheidsplan, en tijdens de overleggen bespraken we altijd het plan van één van de telers”, vertelt hij. “De een had zonnepanelen, de andere deed aan niet-kerende grondbewerking – iedereen had eigen speerpunten. Daar zaten op zich wel goede dingen in, maar iedereen had zijn eigen doelen. Er bleek te weinig regie en impact om het project door te laten gaan.” Na een aantal jaar is Veldleeuwerik gestopt, maar dat heeft Mark en andere telers er niet van weerhouden een doorstart te maken met hun eigen overleggroep. Met een adviseur die de overleggen aanjaagt komen ze vijf keer per jaar samen. “En nu gaan we veel thematischer te werk, afhankelijk van wat er urgent is.”
Tijdens één van deze Veldleeuwerik-overleggen sprak Mark zijn onvrede uit over compost – hij ondervond te veel vervuiling. Door samen naar alternatieven te zoeken kwamen ze uit bij ‘champost’ – in feite een restproduct uit de champignonkwekerij, zoals hij uitlegt in de video hieronder. “Het is een mooie schone meststof met veel organische materiaal, wat erg goed is voor onze bodem. Het zorgt ervoor dat we onder andere minder fosfaat en minder kalium hoeven te strooien”, vertelt hij. Door het hoge organische stoffengehalte worden de mineralen uit de meststof langzamer verteerd, en blijven ze langer het gewas voeden.
De overleggroepen vormen ook een kans voor telers om hun grenzen te verleggen. Mark komt daar in gesprek met telers die meer op de ‘veilige route’ zitten, zoals hij het noemt, die hij mogelijk kan overtuigen. “We kunnen nog heel veel van elkaar leren”, zegt Mark. “Maar je moet willen experimenteren, een proef aan durven leggen voor jezelf. Zo hadden we onlangs een bodemdeskundige die met ons ging kijken hoe we maximaal organisch stof in de bodem kunnen krijgen, en zo ver mogelijk kunstmest kunnen reduceren. Maar dat is voor sommige telers wel spannend.” Mark wil niet de indruk wekken dat hij vindt dat ‘zijn manier’ beter is; elke teeltingreep vereist specifieke afwegingen van een teler.
dilemma’s van de toekomst
Alle afwegingen voelen soms als een balanceer-act. Aan de ene kant vindt Mark dat er kritisch gekeken moet worden naar de gebruikte middelen en de hoeveelheden waarin ze worden gebruikt. “We hebben eigenlijk te weinig kennis – of misschien is die wel kwijtgeraakt – over ons teeltsysteem”, vindt hij. Hij ziet een grote behoefte aan meer praktijkonderzoek. “Mensen blijven in een vertrouwd systeem hangen, met veel grondbewerking of waar ze gewassen platspuiten, terwijl het niet altijd nodig is.” Aan de andere kant vindt hij dat er niet altijd van boeren gevraagd kan worden om hun oogstzekerheid op het spel te zetten.
Door een focus op opbrengstmaximalisatie heerst de angst voor misoogsten en wordt de natuur te veel buiten beschouwing gelaten – en dat is niet waar telers het meeste baat bij hebben, vindt Mark.
Boeren houden zich in fundamentele zin bezig met de natuur, maar wat goed is voor de natuur gaat niet altijd samen met opbrengsten. Ook Mark worstelt daarmee: “Neem biodiversiteit – erg belangrijk voor het bodemleven”, vertelt hij. “Iedereen heeft er een mening over – maar wat heb ik daar als teler aan? Biodiversiteit is voor ons niet iets waar we op korte termijn aan verdienen.” En zolang dat zo is, ziet Mark dat boeren geprikkeld zijn om risico’s te minimaliseren, las het gaat om bespuiten en bemesten. Voor hem is het een motivatie om verder te zoeken en zijn inzichten te delen. “Ik vind toch dat we er iets aan moeten doen als boer. Zodat we het hele ecosysteem weer terug kunnen brengen op het niveau van 40-50 jaar geleden.”
Nederland Voedselland publiceert verhalen over transities binnen het Nederlandse voedselsysteem. Eerlijke verhalen over kleine en grote stappen, en over misstappen. We kijken buiten de grens, in ons land, en bij ons thuis.