De oester. Een onderbelichte speler in de eiwittranstie. Een ware delicatesse met bewezen gezondheidsvoordelen. Daarnaast een duurzaam product, waar geen pesticiden of meststoffen aan te pas komen. En ook in zijn natuurlijke habitat speelt het dier een hoogwaardige rol door de bijdrage aan de biodiversiteit, waterzuivering en zelfs in de kustverdediging. In een tijd waarin bewust consumeren steeds hoger op de agenda komt te staan is er ruim baan voor de oesterkweek in Nederland, zou je zeggen. Maar zo simpel is het niet.
In 2023 ondertekenden zeven partijen – waaronder Natuurmonumenten – een intentie overeenkomst ‘Oesterkweek, Duurzaamheid en Natuur’. Aanleiding voor deze intentieovereenkomst zijn veranderende omstandigheden in de Zeeuwse Delta. Dat vormt uitdagingen voor de toekomst van de oestercultuur, weet Robbert Trompetter, ambassadeur bij Natuurmonumenten en expert in vraagstukken rondom gebiedsontwikkeling.
‘Het slib en het zoete water uit de Rijn en de Schelde, samen met het zoute water en het getij van de zee maken dat de natuur op die plek zo veel leven geeft. En het ook de ideale omstandigheden creëert voor de oesterkweek.’
Toekomst van de oester
In Nederland vindt de commerciële oesterkweek- en visserij alleen plaats in de
Oosterschelde en het Grevelingenmeer, in Zeeland. De zogenaamde
oesterkweekpercelen worden in deze gebieden door de overheid verhuurd.
De kweek kent daar zijn uitdagingen, door een soms verminderende waterkwaliteit,
natuurlijke vijanden zoals de oesterboorder (een parasitaire slak)
en een herpesvirus – dat niet gevaarlijk is voor mensen maar de oester wel
bedreigt. In de warme zomer van 2022 stierf meer dan 80 procent van de
oesterpopulatie in Grevelingen. Dat bedreigt de toekomst van onze lokale
delicatesse; reden genoeg het hoog op de agenda te zetten.
Een probleem waar zowel de oesterkweek als de natuur last van hebben, zijn de keringen die voor de gebieden liggen. Al zorgt bijvoorbeeld de Oosterscheldekering – onderdeel van een met wereldfaam bekende deltawerken – voor onze droge voeten, het kent ook zijn beperkingen. ‘Het estuarium zou optimaal zijn als er helemaal geen dammen zijn’, verklaart Trompetter. Al is hij zich ervan bewust dat dit een wensgedachte is. ‘Maar dat is de meest optimale situatie voor de natuur’. Hij benadrukt dat natuur en visserij nu ook beiden de negatieve effecten ondervinden. ‘Dus gezamenlijk naar oplossingen zoeken is daarbij van belang’.
Estuarium
Een estuarium is een verbrede riviermonding, waar zoet rivierwater en zout
zeewater vermengd worden en zodoende brak water ontstaat en het getijverschil
waarneembaar is. De meeste estuaria lijden onder de bouw van dammen in de
rivieren. De (Wester)Schelde is één van de laatste en meest natuurlijke estuaria
van West-Europa.
Gedurende één etmaal voert de Schelde ruim tien miljoen kubieke meter water
naar zee. In dezelfde tijdspanne is bij Vlissingen een honderd keer grotere
hoeveelheid zeewater, namelijk ruim 1 miljard kubieke meter, het estuarium in- en
uitgestroomd. Het estuarium is zo een uniek overgangsgebied van rivier naar zee.
Kanttekening bij opschalen
Natuurmonumenten staat in deze uitdaging positief doch kritisch tegenover de oesterkweek in Nederland. ‘We willen niet meer, maar wel een betere oesterkweek’, stelt Trompetter. Hij draagt daarbij drie belangrijke punten aan voor zijn kanttekening. ‘Allereerst neemt de mens al veel ruimte in, in de Oosterschelde en het Grevelingenmeer. We hebben er economische activiteiten met de schelpdierenkweek en daarnaast is er veel vaarverkeer – zowel recreatief als commercieel – en heeft het gebied een belangrijke recreatiefunctie voor onder andere kitesurfers. En dan heb je het over de natuurlijke functie nog niet eens gehad.’
Ten tweede wijst Trompetter er op dat bijna alles wat verkaveld kan zijn voor de oesterkweek, inmiddels is verkaveld.
‘We kunnen de situatie zoals die nu is niet bij één gebruiker neerleggen. Er zijn veel activiteiten in het gebied. Alles is ook al jaren in cultuur gebracht. De sector zit er al zo’n 175 jaar’.
Hij wil maar aangeven dat een nulmeting van het gebied niet bestaat. Met andere woorden: we kennen de situatie hier alleen mét oesterkweek. ‘En laat me duidelijk zijn, het is ook niet dat we willen dat de oesterkweek er helemaal niet is. In de huidige natuurgebieden verwachten we gewoon niet dat er veel groeipotentieel is voor de sector. Laten we dat wat we nu kweken, zo goed mogelijk doen. Dat er een goede winst op zit voor de ondernemer, maar de natuur er ook beter van wordt.’
Tot slot zet Natuurmonumenten vraagtekens bij de draagkracht in het gebied voor één specifieke soort. ‘De schelpdierensector meet die draagkracht in de grootte van de schelp (en het vlees); die lijkt gelijk te blijven bij een hogere opbrengst. De draagkracht is er dus volgens de sector’, stelt Trompetter. ‘Maar daarmee is nog niet aangetoond welke andere dier- en plantensoorten er lijden onder de kweek, of dat dit überhaupt een probleem vormt. Dat is wel een belangrijke vraag, wat de kweek doet met de voedselketen. Daar wordt mondjesmaat wel onderzoek naar gedaan, maar we weten nog niet genoeg.’
De Zeeuwse Oester
De oesterkweek in Nederland vindt zijn thuis in Zeeland. De Nederlanders leerden het kweken van de Fransen rond 1850. De strenge vorst van begin jaren ’60 leidde tot een sterfte van 80 procent van het oesterbestand. Ter vervanging werden er oesters geïmporteerd uit Frankrijk; deze bracht echter een ziekte mee waar de Nederlandse platte oester gevoelig voor was. De Japanse variant die in de jaren ’60 werd geïntroduceerd – in de handel bekend onder de naam ‘creuse’ – blijkt hier goed te gedijen, ook met de Zeeuwse kweekmethodes. Dit ras beslaat inmiddels wel tot zo’n 90% van de productie in de Zeeuwse Delta.
Foto: Marion Haarsma
Dat alles bij elkaar maakt het echter wel lastig om te zeggen wie wat specifiek bijdraagt aan de negatieve trends in het natuurgebied. Trompetter wijst er op dat er dan juridisch een voorzorgsbeginsel in werking moet treden als het gaat om uitbreiding van de oesterkweek en de effecten daarvan: ‘als we het niet zeker weten, moeten we het niet doen. Dat maakt dat je om tafel moet gaan praten met overheid, ondernemers en natuurorganisaties zoals we nu doen. De oplossing zal niet makkelijk zijn. Voor ons is instandhouding van de natuur heel belangrijk. De verschillende habitatstypen staan onder druk en op dit moment kunnen we niet anders dan concluderen dat de meeste diersoorten in het gebied een negatieve trend laten zien.’
Buiten de dijken
De bodem van de Noordzee bestond ooit voor zo’n 30 procent uit schelpdierriffen, maar de meesten zijn verdwenen door overbevissing en ziekten. Dit terwijl de riffen een belangrijke rol spelen in de kustverdediging (ze voorkomen dat land in zee verdwijnt) en voedselvoorziening, bescherming bieden aan andere diersoorten en de waterkwaliteit verbeteren. De meeste oesterriffen buiten de dijken zijn op dit moment dan ook beschermd natuurgebied.
Of er nog hoop gloort voor de oesterkweek buiten de dijken, weet Trompetter zo snel nog niet. ‘Als je kijkt naar de menselijke bedrijvigheid in de Noordzee; vroeger visten we daar met kleine visserskottertjes, dat zijn nu al forse schepen. Tel daarbij op dat er steeds meer windmolens staan en er allemaal kabels op de zeebodem liggen. Hoe veel meer menselijke activiteit kan het gebied aan, en waar komt dat dan? Dat is nog wel een vraagstuk.’
Nederland Voedselland publiceert verhalen over transities binnen het Nederlandse voedselsysteem. Eerlijke verhalen over kleine en grote stappen, en over misstappen. We kijken buiten de grens, in ons land, en bij ons thuis.