Op zoek naar natuurinclusief telen

GesponsordAgrifirm

Hoe natuurlijker, hoe beter. Nu klimaatverandering elk jaar duidelijker wordt en gangbare landbouw in Nederland steeds meer ter discussie staat, zijn alle ogen gericht op natuurinclusieve landbouw. Een toekomst met een zo klein mogelijke negatieve impact op het milieu, dat is wat iedereen het liefste ziet, telers nog het meest. Maar het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen – of ze nou natuurlijk zijn of niet – is een essentieel onderdeel van hun werk. Bij Agrifirm helpen ze telers op weg naar een toekomst waarin gewasbescherming steeds natuurlijker, maar ook complexer wordt. Hoe ziet dat eruit?

Nooit meer honger in Nederland. Dat was het credo waarmee de moderne landbouw zich ontwikkelde, vanaf het einde van de tweede Wereldoorlog. Mechanisering en chemische ontwikkelingen voerden de oogsten almaar op, deden de prijzen kelderen en creëerden een welvaart als nooit tevoren. Vanaf de jaren ’90 wordt echter duidelijk dat het continue intensiveren, noodzakelijk om aan de eisen van de markt te blijven voldoen, forse schade met zich meebrengt. Regelgeving aan de ene kant en een lage prijs aan de andere kant beperken de mogelijkheden om gewassen te beschermen, en de opdracht wordt aan telers opgelegd om te zoeken naar alternatieven.

Gelukkig laat de landbouw zich altijd leiden door nieuwe ontwikkelingen en uitvindingen, en de eerste stappen richting natuurinclusieve landbouw werpen inmiddels hun vruchten af. Zo ook Agrifirm’s project rondom de bonenspintmijt van vorig jaar. Ik spreek met Fokko Prins, werkzaam als teeltadviseur. Hij ondersteunt telers in hun reis richting minder bestrijdingsmiddelen, maar dat gaat niet zonder slag of stoot. Overwegingen als arbeid, kosten, kwaliteit en natuurlijk de opbrengst van een perceel maken het een stuk ingewikkelder dan simpelweg de spuit te laten staan.

Schade aan de rand van een perceel door plagen.

Fokko, jullie zijn met een pilot begonnen om natuurlijke vijanden te gebruiken bij de akkerbouw. Waar kwam dat vandaan? Hoe zijn jullie begonnen?

“Voorheen hadden we in ons advies eigenlijk geen goede oplossingen voor de bonenspintmijt, één van de grootste plagen voor aardappeltelers. Wat wij in het verleden vaak adviseerden is: identificeer waar ze zitten, en vernietig het deel van de oogst waar het probleem het grootst is. Dan sterft de mijt vanzelf aan de honger. Dat is best een desastreuze ingreep natuurlijk!”

In sommige gevallen had je het dan over een potentiële 40.000 kilo aardappelen dat in de container verdwijnt.

“Maar nu weten we, onder andere door ervaring uit de glastuinbouw, veel meer over natuurlijke bestrijding, en kunnen we het ook in de buitenteelt gaan proberen. Rond de langste dag van het jaar hangen we speciale zakjes uit aan de randen van de percelen. Ze bevatten roofmijten, van nature in Nederland voorkomende predators, die als een soort bewakers dienen. Die bonenspintmijten komen namelijk altijd van buiten naar binnen – ze overwinteren ergens anders en migreren op een bepaald moment massaal naar de percelen.”

Bonenspintmijten op aardappelblad. Foto: Agrifirm

Gaaf, maar ziet elke teler zo’n ingreep zitten? Het lijkt me dat je ook kan denken: dan blijf ik aan de gang, met al die beestjes tegen elkaar uitspelen.

 “Nou, de dreiging van de mijt is de laatste jaren wel groter geworden. Ze houden van warme, droge zomers, en die krijgen we steeds vaker. Aardappels worden geteeld op redelijk grote arealen, met een lage biodiversiteit daar omheen. In de natuur houden roofmijten de bonenspintmijten normaal wel in toom, maar in cultuurgrond heb je wat extra hulp nodig om het natuurlijke evenwicht een bepaalde kant op te duwen.”

Is het lastig om boeren daarin te adviseren, de natuurinclusieve kant op?

“Dat valt best mee. Zij zien ook wel dat de maatschappij steeds meer van ze vraagt. Er zijn steeds vaker boeren die zeggen: ik spuit alleen als het nodig is, alleen waar het kan, en alleen als het niet ánders kan. Maar het blijft een afweging, en iedereen ervaart het risico op een andere manier. Je kunt niet altijd hetzelfde bereiken zonder beschermingsmiddelen als met beschermingsmiddelen. Als dat wel zo is, dan doen telers het toch wel, dan wordt het meteen massaal geaccepteerd – zoals bijvoorbeeld het optimaliseren van rassen.”

Het gaat altijd twee kanten op: of de opbrengst wordt lager, of de kosten worden hoger. Net als hoe consumenten kunnen kiezen om iets meer uit te geven aan een duurzamer product, werkt dat voor een boer net zo.

“Ik maak wel eens de vergelijking met de snelweg: je wéét wel dat het beter is om 100 te rijden in plaats van 130. Maar voordat de regel er was, maakten we voor onszelf de afweging om dat toch te doen. Om welke reden dan ook.”

Zie je het dan ook als deel van jouw rol om de risicobeleving te sussen?

“Jazeker. Voor boeren is het ook gewoon wennen. Er vallen steeds meer middelen af, dus de alternatieven die je hebt voor bestrijding worden complexer. Vijf tot tien jaar geleden spoten we nog met insecticiden die alles doodden, maar we worden daarin steeds specifieker – je kunt bijvoorbeeld een natuurlijke vijand tegen één soort gebruiken, en een veel minder schadelijk middel alléén gebruiken voor die plaag die je echt niet anders kunt aanpakken. Niemand is uiteindelijk teler geworden om gif te spuiten op planten. Je wilt voedsel zien groeien, je wilt eraan bijdragen. Maar complex is het wel.”

Zakjes met roofmijten die aan de randen van percelen worden ingehangen.

Het is dus ook een kwestie van leren omgaan met die complexiteit?

“Ja, telers moeten er kennis en ervaring mee opdoen. Veel aardappeltelers telen het ene jaar aardappels, een ander jaar bieten of graan. En daarna weer aardappels. Dus voor elk gewas moet je weer nieuwe dingen leren. Als je dat spiegelt aan de ambitie van Europa – 25% biologische teelt in 2050 – is dat best een uitdaging, het vraagt veel van een teler. Los van of de markt dat überhaupt aankan. Het is nu een relatief kleinere markt, dus het overleeft met een hogere prijs. Maar stel dat 25% van het aanbod in de winkel nu biologisch is, wat doet dat dan met de prijs en de vraag?”

Een hoop leren, en niet altijd de belofte van een betere opbrengst, dus. Is er dan wel genoeg belangstelling?

We gaan aankomend jaar van zo’n 20 naar 100 boeren, dus het is eigenlijk enorm succesvol.

“We zijn nu bezig met de telers van de eerste groep te vragen of ze dit jaar weer meedoen, en vrijwel iedereen zegt gelukkig ja. Meestal zijn boeren terughoudender, wachten ze liever af tot ze weten hoe arbeidsintensief het is, en ze een jaar de resultaten kunnen zien. Maar deze ingreep vraagt relatief weinig van een teler en is effectief, dus gaat het best goed. Ze weten alleen vaak nog niet of ze genoeg mankracht hebben om hun héle areaal zo in te richten.”

Wat vind je het leukste aan je werk?

“Dat je gewoon de hele dag bezig bent met gezond voedsel. En het is dubbel mooi als je dat kunt doen met behoud van een goede leefomgeving. Ik bedenk graag oplossingen voor de sector; de natuur gebruiken zodat we duurzamer bezig zijn. Ik denk dat dat dé uitdaging is van deze tijd, en ik hou wel van een uitdaging. Je kunt niet 5 ruggen uit één varken snijden, je kunt niet álles bij elkaar brengen. Je zult nooit zonder impact telen. Maar steeds meer dat pad bewandelen, dat is wel heel leuk.”

Hoe een klein land groot kan zijn

Voedselproductie, dat is waar ons kleine land groot in is. Toch zullen we nog veel grootser moeten denken voor een duurzame toekomst. 

Wij vertellen over de zoektocht van de sector. Eerlijke verhalen over kleine en grote stappen, en over misstappen. We kijken buiten de grens, in ons land, en bij ons thuis.

Nieuwsbrief
Nieuwsgierig naar een duurzame voedseltoekomst?