Van bodemprijzen naar de bodem begrijpen

Serie
Groeikracht Cosun

In het kort

  • Op zijn percelen in Deventer heeft Henk Klein Velderman door de jaren zijn bodemstructuur zien veranderen.
  • Door een steeds beter begrip van meststoffen en nutriëntenverhoudingen komt hij nu aardig ver met de vruchtbaarheid van zijn grond.
  • Ondanks een kurkdroge akkersloot en nul kunstmest, zag hij dit jaar toch een hoge bietenopbrengst.
  • Door te analyseren volgens de Kinsey-Albrechtmethode werkt hij aan steeds beter en toekomstbestendig bodembeheer.

Op de grens van Gelderland en Overijssel, nabij Deventer, ligt het erf van Henk Klein Velderman. Of liever, hier ligt zijn collectie aan percelen. Henk noemt zichzelf grappend een postzegelverzamelaar. Door het tuinderij verleden van het gebied bestaat het uit kleine landbouwpercelen, voorheen elk gerund door een groenteboer die zijn producten lokaal liet veilen. Het perceel van Henks vader telde destijds slechts 7000 vierkante meter, 0,7 hectare.  “Vroeger kon je daarvan rondkomen”, vertelt de teler. “Maar langzaamaan kwamen supermarkten en contractteelten op, en de oude manier van boeren en producten veilen ging te gronde.” Na verloop van tijd kregen Henk en zijn vader er steeds percelen bij van boeren die stopten. Nu heeft hij een complexe verzameling, want door de nabijheid van rivierklei enerzijds en de dichtbijgelegen zavelgronden anderzijds, is de bodemstructuur van elk perceel anders.

Omdat Henk een baan heeft naast zijn activiteiten voor de akkerbouw, is het voor hem belangrijk dat hij een makkelijk bewerkbare bodem heeft. Hij ploegt in het najaar, zodat de grond in de winter verweert. Voorheen betekende dat, dat hij drijfmest uitreed en onder de grond ploegde, waarna de grond door de vorst in de winter verweerde. Dat zorgde voor een makkelijk bewerkbare bodem in het voorjaar, bij het zaaien. Maar veranderingen in de mestregelgeving lieten het uitrijden van drijfmest steeds korter, en met steeds minder toe. Hierdoor kreeg Henk zijn grond voor de winter niet meer gereed. “Voor mijn zandgronden wil ik het liefst laat in het jaar ploegen, maar bij mijn kleigronden moet ik juist op tijd zijn”, legt Henk uit. “En als ik pas in het voorjaar mest uitrijd, moet ik ook nog ploegen en zaaien. Door het vele rijden maak ik dan mijn grond kapot.” Veranderende regelgeving zorgde voor een complexe puzzel. Door de jaren heen is Henk aan de slag gegaan met andere manieren van bemesten en het inrichten van zijn bouwplan, en met de vergaande bodemanalyse bekend als de Kinsey-Albrechtmethode.

Vruchtbaarheid van a tot z

Vijftien jaar geleden begon een goede kennis, een veehouder, zijn stalmest als vaste mest aan te bieden. Het grootste gedeelte van Henks land is voor de wet kleigrond, waar (in tegenstelling tot drijfmest) jaarrond vaste mest uitgereden mag worden. Dat kwam Henk goed uit, en hij stapte over op het gebruik van vaste mest. In de loop der jaren zag hij de bodemstructuur veranderen, en omdat hij er ook andere percelen bij kreeg, kon hij ze vergelijken. “De eerste drie jaar zag ik mijn oogst teruglopen, want vaste mest heeft een stuk minder ‘impuls’-werking dan drijfmest. Het wordt langzamer opgenomen”, vertelt Henk. Vaste mest is verhakseld met stro en bevat veel organische stof, waardoor het minder uitspoelt en vocht een stuk beter vasthoudt. “Maar na zo’n drie jaar was ik weer op peil. Je bent in feite aan het repareren wat er in de voorgaande jaren met drijfmest is aangericht.”

Bij Henk begon het te dagen op hoeveel aspecten van bodemvruchtbaarheid je wel niet kunt letten. Drie jaar geleden maakte hij tijdens een studiemiddag kennis met de Kinsey-Albrechtmethode – in feite een vergaande bodemanalyse die de compositie en spoorelementen van de bodem in kaart brengt. “Je hoort vaak over hoe je de bekende stoffen op orde brengt: stikstof, fosfor, zwavel.. Maar het gaat ook om hun tegenpolen: magnesium, calcium en kalium bijvoorbeeld”, legt Henk uit. De analyse volgens Kinsey-Albrecht richt zich juist op dat samenspel. En ook het samenspel tussen gewassen maakt uit: de analyse die Henk laat uitvoeren, geeft een uitgebreid advies over welke gewassoorten en ingrepen de balans in de bodem het beste herstellen. “Als de positieve en negatieve ionen elkaar niet aantrekken, heeft het bijvoorbeeld ook geen zin om kunstmest te strooien”, vertelt hij. “bovendien kun je met teveel van één soort stof het gewas in disbalans brengen. Dan is hij een stuk vatbaarder voor ziekten en plagen.”

“Het gaat om de bodem zo goed mogelijk in zijn kracht stellen. Stel dat je 150 kilo kunstmest strooit die nooit wordt opgenomen. Met de huidige  prijzen wordt het dan heel moeilijk om winst te maken met bietenteelt.”

De bodem zijn werk laten doen

Hoewel Henk iets meer dan gebruikelijk uitgeeft aan de analyses, past de denkwijze goed bij hem. Hij investeert graag in de bodem: dit jaar was tot wel 15% van zijn areaal bestemd voor groenbemesters. In een groot deel zaaide hij rode klaver, gemengd met rettich. Een dure investering, laat Henk weten, “maar die doet wel degelijk wat! De beworteling is prachtig, en de klaver bindt tot wel 50 kilo stikstof per hectare. Met de warmte deze herfst is hij erg mooi gelukt, en voor hetzelfde geld had ik lang niet dezelfde hoeveelheid stikstof uit kunstmest gehaald.” Steeds meer observaties op zijn postzegelpercelen zetten hem aan het denken, zeker als hij zijn eigen werkwijze vergelijkt met andere boeren. “Sommige telers zijn al bang als ze één blaadje slap zien hangen, en dan willen ze ingrijpen. Zij hebben dan misschien 20 ton bieten per hectare meer dan ik, maar dan wel met vier keer beregenen, waar je dit jaar al snel 400-500euro aan uitgeeft. Ik weet niet of je dat er weer uit haalt.” Eerlijkheid gebiedt Henk wel te zeggen dat hij zich meer risico kan permitteren, vanwege zijn tweede baan.

Beworteling van groenbemesters in de bodem.
Opkomende klavers. Er zijn ook molshopen te zien.
Gaten in de bodem door wormpjes.

“De poldersloot staat nu nog altijd droog. Toch oogst ik 100 ton bieten per hectare, met 17,35% suikergehalte. Zonder te beregenen, en zonder kunstmest. Daar heeft mijn bodem voor gezorgd.”

De effecten ziet hij niet alleen terug in de opbrengst van zijn gewas, maar ook in de bodemstructuur. Toen hij een paar jaar geleden vanwege de regen niet door kon met ploegen, ging hij kijken hoe de grond van zijn percelen erbij lag. “Elke dag ga je het land op om te kijken of je door kunt. Op een dag viel het me op dat ik molshopen zag aan de randen van mijn perceel. En toen ik op mijn land ging kijken, zag ik allemaal kleine gaatjes in de klei”, vertelt Henk. Mollen komen zeer zelden af op klei, maar wel op wormen. Daar kwamen ook de gaatjes door; de wormen waren vermoedelijk afgekomen op de grote hoeveelheid organische stof in de bodem. “Mooiere drainage kun je natuurlijk niet krijgen. Toen ik mijn loonwerker opbelde om mest uit te komen rijden, verklaarde hij me voor gek. Die dacht dat hij met zijn zware machine nooit meer van mijn land af zou komen, met die vochtige grond. Maar dat ging gewoon prima. Inmiddels weet hij dat hij bij mij tot in december zonder problemen kan strooien.”

Droogliggende sloot tussen twee van Henks percelen.
Henk wijst aan hoe hoog het water normaal gesproken zou staan.

Kies de middenweg

Het lijkt erop dat Henk de dynamiek van zijn percelen inmiddels aardig doorheeft. Maar desgevraagd, is er niet één op zichzelf staande ingreep die volgens hem het verschil maakt. De Kinsey-Albrecht analyses leren hem dat het vooral een samenspel van factoren in de bodem is, en omdat de waardes van spoorelementen langzaam herstellen – het is een kwestie van jaren – is het lastig te zeggen welke ingreep verantwoordelijk was voor welk effect. Die verweven causaliteit reflecteert echter niet de manier waarop regels en vergoedingen zijn ingericht, en daarin zit toch ook een frustratie van Henk: “Óf je bent biologisch, óf je bent het niet. Terwijl juist in dat middenveld heel veel te winnen valt, als het gaat om verduurzaming.” Het verschil is, dat er voor het middenveld geen financiële tegemoetkoming bestaat, ook al kunnen de kosten oplopen. Voor drijfmest krijgen telers geld toe, terwijl vaste mest geld kost en niet in één keer uitgereden en ingewerkt kan worden. Ook de brandstofkosten tellen dan mee.

Henk doet graag wat hij kan voor zijn bodem, maar ziet ook dat de biologische route niet voor hem is weggelegd. Ondertussen zijn de buren, twee broers, naar een biologische melkveehouderij overgeschakeld, maar ook zij hebben een baan ernaast om rond te kunnen komen. Het gebrek aan garanties betekent dat financieel rendement in de weg staat van verduurzaming. Henk ziet dat de akkerbouw zich vaak focust op één specifiek opbrengstgewas. Zijn eigen duurzaamheidsvisie is breder, over het gehele bouwplan, waardoor hij zich nu wel eens de vreemde eend in de bijt voelt. “Laten we eens wat meer out of the box denken en doen. Het zou bijvoorbeeld mooi zijn om een landelijke proef te zien met katalysatoren, of met akkerranden en het effect van natuurlijke vijanden. Volgens mij kunnen we echt wel met minder middelen af”, denkt Henk. “Collega-telers verklaren me voor gek, maar ik voel me prettig bij deze werkwijze. We weten allemaal dat de landbouw momenteel aan een zijden draadje hangt. Maar ik kan wel aantonen dat ik er een mooie bodem op nalaat, en een schat aan ervaring heb opgedaan.”

Hoe een klein land groot kan zijn

Voedselproductie, dat is waar ons kleine land groot in is. Toch zullen we nog veel grootser moeten denken voor een duurzame toekomst. 

Wij vertellen over de zoektocht van de sector. Eerlijke verhalen over kleine en grote stappen, en over misstappen. We kijken buiten de grens, in ons land, en bij ons thuis.

Nieuwsbrief
Nieuwsgierig naar een duurzame voedseltoekomst?