Als je in de supermarkt voor het schap met potjes jam staat, dan heet de meeste jam geen jam meer. Er staat ‘fruitspread’, ‘fruitpasta’ of een andere creatieve omschrijving op het etiket. Omdat de Warenwet een bepaald suikerpercentage voorschrijft – en in deze spreads zit mínder. Is dat eigenlijk niet gek in een tijd waarin we zo graag willen minderen met suiker? We leggen het voor aan levensmiddelentechnoloog Tiny van Boekel.
Je hebt boter en je hebt margarine. Boter is gemaakt van melkvet, en margarine van plantaardige oliën. Maar als je in de supermarkt voor de koeling staat, zie je ook een heleboel kuipjes waar niet zo duidelijk op staat wat erin zit. Er staat nergens ‘boter’ of ‘margarine’. Er staan wel omschrijvingen op als ‘Om te smeren’ of ‘Voor op brood’. Als je bij de ingrediënten kijkt, zie je daar de officiële aanduiding van het product, bijvoorbeeld: ‘Product om te smeren met 60% vet’. Uit de ingrediënten zou je vervolgens kunnen opmaken dat er geen melkvet in zitten, maar wel plantaardige oliën, en dat het dus om margarine moet gaan. Maar waarom staat dat er dan niet op?
Margarine
Omdat de Warenwet voorschrijft dat er in margarine 80 procent vet moet zitten. Een fabrikant kan dat ook halveren tot 40 procent, dan heet het halvarine. Maar als het product er tussenin zit, met bijvoorbeeld 60 procent vet, dan mag het beide namen niet dragen. Dan is het een ‘product om te smeren met 60 procent vet’.
Jam
De Warenwet is ook specifiek over jam. Daar moet 60 gram suiker in zitten per 100 gram jam. Een ‘fruitpasta’ die 53 gram suiker bevat – en die zijn er – mag om die reden geen jam heten. Zeven gram suiker te weinig.
Mayonaise
Ook bij mayonaise zijn er regels. Afgezien van de eis dat het minimaal 5 procent eigeel moet bevatten, hoort er ook 70 procent vet in te zitten. Vandaar alle potjes met producten die net wat anders heten: yogonaise, mayosaus of fritessaus. Op sommige etiketten staat alleen maar een vage omschrijving, zoals ‘Licht & Romig’.
Is het niet heel erg raar dat in een tijd dat we massaal proberen te minderen met suiker en vet, de Warenwet hoge percentages blijft voorschrijven om een soortnaam te mogen gebruiken? We vragen het levensmiddelentechnoloog Tiny van Boekel.
Laten we eerst maar eens beginnen met de vraag waarom de wet dit soort percentages voorschrijft.
‘Het is grappig om te beseffen dat het uitgerekend de industrie zelf was die ruim honderd jaar geleden het initiatief nam tot de Warenwet. Die wet heeft twee doelstellingen: aan de ene kant de bescherming van de volksgezondheid, maar aan de andere kant ook het bevorderen van eerlijke handel. In die tijd werd er veel gerommeld met levensmiddelen; er werden veel producten aangelengd, vervalst, en noem maar op. Niet door de hele industrie, maar er waren een heel aantal piraten die goedkope rommel als iets duurders probeerden te verkopen. Dat pakte slecht uit voor onze export: producten werden niet meer vertrouwd. Toen vond de industrie dat het tijd was voor regulering.’
En dus kwam er een Warenwet die heel nauwkeurig producten omschreef.
‘Ja. Vooral producten die al eeuwenlang volgens bepaalde recepten worden gemaakt, zoals brood, worst, kaas, jam, en noem maar op. Het is goed om daarbij op te merken dat de wet daarbij eisen omschreef die in die tijd goed gecontroleerd konden worden. Bijvoorbeeld de hoeveelheid suiker in jam. Dat was controleerbaar.’
Zouden we vandaag de dag ook op iets anders kunnen controleren?
‘Zeker. We zouden nu ook kunnen meten hoeveel fruit er in jam zit. Dan bepaalt de hoeveelheid fruit of iets jam is, niet de hoeveelheid suiker.’
Waarom gebeurt dat dan niet?
‘Wetten lopen per definitie achter. Iemand zei ooit tegen me: “Wetten zijn versteende normen.” Je komt er niet zo makkelijk vanaf. En dat is in dit geval eigenlijk wel triest, want de wet loopt achter bij de noodzaak om te innoveren. De maatschappij wil dat we herformuleren: we willen minder suiker, minder zout, minder calorieën. De wet is daar eigenlijk een rem op, door voor te schrijven hoe het moet, en daarin niet mee te groeien.
De werkelijkheid van vandaag heeft de werkelijkheid van vroeger ingehaald – maar de wet is nog steeds die norm van vroeger. De Warenwet moet ook herformuleren.’
Producenten lijken in tegenstelling tot een eeuw geleden niet te pleiten voor een nieuwe wet – zij verzinnen gewoon andere benamingen. Van fruitpasta tot mayolijn. Ze gaan eigenlijk om de wet heen.
‘Dat zorgt voor onduidelijkheid. Al was het maar omdat al die oude begrippen ons referentiekader vormen. In een restaurant vraag je nog steeds om mayonaise, in een supermarkt vraag je waar de jam staat. Die woorden veranderen niet in ons taalgebruik. Dat zit heel diep, dat zie je ook bij vegetarische producten. Vleesvervangers noemen we die dan; het woord ‘vlees’ zit er nog steeds in. En dan koop je een bakje ‘kipstuckjes’. Of een vegaburger. We blijven aan die oude productnamen refereren.’
Het woord jam sterft dus niet uit – maar er is straks geen potje waar het nog op staat.
‘Dan is het effect van de Warenwet verloren. Want dan is het een wet geworden die de kwaliteit wil waarborgen van producten die we allemaal nog zo noemen, maar die er volgens die wet niet meer zijn.’
Want ‘fruitpasta’ staat niet omschreven in de Warenwet.
‘Precies. Het is zonde dat we een wet hebben die een kwaliteit wil waarborgen, maar omdat de wet achterloopt, wordt die waarborg eigenlijk niet meer gebruikt. Honderd jaar geleden vonden mensen vet een waardevol bestanddeel, en wilden ze zeker weten dat een product die hoeveelheid vet bevatte die ze verwachtten. Vandaag stellen mensen andere kwaliteitseisen. Producten vallen nu buiten de beschrijvingen van de Warenwet vanwege gewenste innovatie, niet omdat er sprake is van bedrog. Die starheid zouden we tegen moeten gaan.’
Misschien moeten we een discussie opstarten hoe we de Warenwet zodanig kunnen veranderen dat het goede ervan behouden blijft, maar gewenste innovaties wel mogelijk zijn.