Misschien staat je keukenkastje er vol mee: blikken met bonen, soep, knakworsten, tomatenpuree, schijven ananas, en noem maar op. Allemaal lang houdbaar buiten de koelkast. Ideaal als je een voorraadje wilt hebben. Tegelijkertijd kijken we ook een beetje neer op ‘blikvoer’. Het voelt goedkoop en om de een of andere reden minder gezond. Maar is dat ook zo? Kun je beter bonen in pot kopen, dan bonen in blik? Trekken er schadelijke stoffen uit het blik in je eten? We vragen het aan levensmiddelentechnoloog Tiny van Boekel.
Eten uit blik staat niet hoog aangeschreven. Maar is dat terecht?
‘Misschien goed om eerst te zeggen dat het blik een ware revolutie heeft veroorzaakt in ons voedingspatroon. Het conservenblik bestaat sinds 1810. En het is de uitvinding die ons in staat heeft gesteld om voedsel over de seizoenen heen te tillen. Dat vinden we nu heel gewoon, banaal zelfs. We beseffen niet hoe geweldig dat is.’
Even een sprong terug in de tijd dan. Hoe ontstaat de behoefte om dingen in blik te stoppen?
‘Dat begint eigenlijk met Napoleon. Die voert aan het begin van de 19e eeuw een heel aantal oorlogen. En hij beseft dat zijn soldaten alleen vechten als ze te eten hebben. De voedselvoorziening tijdens al die veldtochten is best een probleem. Dus Napoleon komt in 1800 met een prijsvraag: wie kan een methode verzinnen om voedsel lang te bewaren? Hij looft een bedrag van 12.000 franc uit. Eén van de mensen die op zoek gaan naar een antwoord, is de banketbakker Nicolas Appert.
Hij doet er negen jaar over, maar ontdekt uiteindelijk dat je voedsel kan conserveren door het lang te verhitten in een afgesloten pot. Dat is het inmaakproces. Hij presenteert het in 1809, en krijgt ook het prijzengeld uitgekeerd. Nou werkte Appert nog niet met blik; hij gebruikte glazen flessen. Hij start een fabriek, maar is geen goede zakenman en gaat failliet. Zijn uitvinding wordt overgenomen door Pierre Durand, die met het idee van een conservenblik komt. Dat zijn dan overigens nog altijd geen handzame blikjes, maar zware blikken trommels die je met messen of beitels open moet zien te krijgen. Pas een jaar of vijftig later wordt het blik dunner en bedenken ze ook een blikopener.’
De grote sprong voorwaarts dankzij het blik is evident in de tijd van Napoleon. Maar vandaag de dag kunnen we koelen en vriezen en hebben we veel meer verse producten tot onze beschikking. Is dat niet gezonder dan eten uit blik?
‘Dat maakt niet veel verschil. In de tijd van Napoleon was dat verhitten in blik niet optimaal: het eten werd wel steriel, maar door oververhitting werd het ook stuk gekookt. Dan gaat de voedingswaarde flink achteruit. Maar tegenwoordig is de kwaliteit veel beter. Vergeleken met verse producten, is eten uit blik echt niet zo slecht. Er gaat wel wat voedingswaarde verloren door het koken, maar in onze overvloedmaatschappij maakt dat eigenlijk niet uit. Misschien dat je iets tekort zou komen als je alleen nog maar uit blik zou eten – maar wie doet dat?’
Als we ons geen zorgen hoeven te maken over de voedingswaarde, dan is er altijd nog dat andere argument dat je altijd hoort: metaal zou ‘afgeven’. Dat hoor je over blik, maar vroeger bijvoorbeeld ook over aluminium pannen. Als je daarin kookt, vergiftig je je eigen eten.
‘Heel vroeger was dat misschien zo, maar nu is dat grotendeels onzin. Sowieso zou het dan moeten gaan om het koken van zure producten, zoals tomatenpuree. Die hebben een lage pH-waarde, waardoor ze sneller aluminium kunnen opnemen. Maar dan nog gaat het om heel lage concentraties. Als je nierproblemen hebt, moet je daar wellicht wat voorzichtiger mee zijn, maar anders zie ik geen gevaar.
Dus je boterhammen ’s morgens verpakken in een stukje aluminiumfolie kan ook gewoon?
‘Daar zie ik al helemaal geen gevaar. De temperatuur blijft laag, het contact is minimaal, en de tijdsduur is ook niet zo lang. Onmogelijk dat er op die manier hoge concentraties aluminium in je boterham terechtkomen.’
Terug naar het blik. Dat heeft een ander probleem dan aluminium pannen: het kan gaan oxideren. Roesten dus. Om dat te voorkomen, hebben blikken aan de binnenzijde een coating. Die is controversieel. Voor die coating wordt de stof Bisfenol A gebruikt. Als je daar te veel van binnenkrijgt, kan het je hormoonhuishouding verstoren. Het is met name een risico voor ongeboren en jonge kinderen.
‘Ik heb daar nog eens naar gekeken. Het RIVM heeft vijf jaar geleden een studie gedaan naar Bisfenol A. Daar kwam wat betreft coatings in blikken niets uit. Het RIVM stelt dat de blootstelling aan Bisfenol A in het algemeen onder de normen ligt die de Europese Unie stelt. En dat er dus geen schadelijke effecten te verwachten zijn.’
Dat klopt – al stelt het RIVM-rapport ook dat er groepen mensen zijn die wel boven deze norm uitkomen. Bijvoorbeeld werknemers in fabrieken, die er langdurig aan bloot worden gesteld. Is het dan niet beter om alle risico’s zoveel mogelijk te beperken, en alle blikken te vervangen door glazen potten?
‘Dan komen we op het punt dat we met zijn allen het gevoel hebben dat een glazen pot beter is dan een blik. Misschien omdat het transparanter is, want je kunt zien wat erin zit. Maar een glazen pot heeft ook nadelen. Groenten in glas hebben last van licht. Dat licht brengt namelijk een proces van foto-oxidatie op gang, waardoor vitamines stuk gaan. Groenten in glas verliezen voedingswaarde.’
Vandaar het advies om potten met groenten en bonen altijd donker te bewaren – maar in de supermarkt staan ze vol in het licht.
‘Inderdaad. En glas heeft meer nadelen ten opzichte van blik. Blik is enorm goed te recyclen, met minder energie dan nodig is om glas te recyclen.’
Ik begrijp wel dat glas attractiever is: je ziet wat je koopt. Maar voedingskundig is dat glas nergens voor nodig.